pikken

{{pikken}}{{/term}}

I 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [informeel] [stelen] lift ⇒ pinch

2 [informeel] [kiezen, nemen] take

3 [informeel] [accepteren] take ⇒ put up with

♦voorbeelden:

1   zij heeft dat geld gepikt • she stole that money

2   〈figuurlijk〉 een bioscoopje pikken • take in a film

3   we pikken het niet langer • we won't put up with it any longer

II 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [met de snavel slaan of happen] peck

2 [hapjes nemen] pick ⇒ peck (at) 〈vogels en figuurlijk mensen〉

3 [prikken] prick

♦voorbeelden:

2   de mus pikt van de appel • the sparrow is pecking (away) at the apple

3   zich met een speld pikken • prick oneself on a pin